Wanneer het water van de wereld vloed
trok terug achter de kust rand,
Uit het schuim d’r weggetrokken stroom
de liefde kroop langzaam het vaste land omhoog.
Die loste in het lucht tot het termijn op.
En het termijn was van veertig duizend termijnen.
Er zijn onnozels, die nog steeds zijn.
Ze ademen volledig deze mengsel in.
Zij verwachten geen beloning en ook geen straf,
denkend zij ademen zo maar.
En komen zij opeens op de maat
van deze onregelmatig ademhaling.
Een gevoel is net als een schip dat
nog langer blijven varen moet.
Voorafgaand dat ik te weten kom dat ik bemin
is hetzelfde als adem en ik leef.
Het dwalen en ook het zwerven zullen ten overvloede zijn.
Het land d’r liefde is een reuze land.
Als proef gaat dat steeds strenger
van eigen ridders eisen,
door breuken en afstanden te bezorgen,
ontneemt het rust en slaap bij hen.
De gekken zijn niet teruggefloten worden.
Zij zijn alvast bereid om te betalen.
Met alle kosten wat het kost. Ze zouden zelfs levens stellen
op het spel om niet niet te laten scheuren
maar te bewaren het dunner tover draad
dat hun verbonden heeft.
De frisse wind heeft de uitverkorennen bedwelmd.
Die waaide hun omver en bracht hun weer tot leven.
Omdat als hij niet van gehouden heeft,
dan heeft hij niet geleefd en ook niet geademd heeft!
Maar velen die in de liefde zijn verdronken,
zijn niet teruggeroepen, al blijf je eeuwen roepen.
De roddels en onzin over hun doen ronde,
die vaak met bloed moeten bekopen worden.
En wij zetten kaarsen aan het hoofd bij degenen
die van de ongekende liefde omgekomen zijn.
Laat hun stemmen klinken in de maat,
Laat hun zielen dwalen tussen bloemen.
Laat ze de eeuwigheid helemaal inademen.
Laat zij elkaar ontmoeten
op de bruggen en op het plaats d’r oversteek.
op smalle kruispunten d’r levenspadden.
De velden voor verliefden leg ik aan.
Laat ze in dromen zingen en in het echt.
Ik adem, en dat betekent dat ik bemin.
Ik bemin, en dat betekent dat ik leef.
|